Oorsprong Gereformeerde Gemeente

De oorsprong van de Gereformeerde Gemeenten moeten we zoeken in de Afscheiding van 1834.
Die Afscheiding werd aanvankelijk geleid door ds. H. de Cock en ds. H.P. Scholte, die echter spoedig eigen wegen gingen, onder andere door een verschil van visie op de kerk en het verbond. Onder de afgescheidenen tekenden zich ook binnen korte tijd twee groepen af. Enerzijds waren er ‘de gemeenten onder het kruis’ (de benaming wijst op de vervolgingen, waaronder men gebukt ging), terwijl de andere groep bekend stond als ‘de afgescheidenen’.

Het voornaamste verschilpunt tussen beide was dat de Kruisgemeenten geen erkenning van de overheid wilden aanvragen (dat zou een verloochening van Christus’ koningschap inhouden). Bovendien wilden de Kruisgemeenten vasthouden aan de Dordtse Kerkorde en de psalmberijming van Datheen.

Toen in 1869 de Kruisgezinden en de Afgescheidenen zich toch wisten te vinden in de Christelijke Gereformeerde Kerk, gingen een drietal gemeenten niet mee: Lisse, Enkhuizen en Tricht. Een van de breekpunten was het bezwaar van deze drie gemeenten dat bij de Afgescheidenen het welmenend aanbod van Gods genade eenzijdig op de voorgrond werd gesteld, ten koste van de belijdenis dat het geloof een gave van God is. Nadat het aantal Kruisgemeenten behoorlijk was toegenomen, zien we deze gemeenten in 1907 samengaan met de Ledeboeriaanse gemeenten.
(bron: kerkenregister)